De familie Viejou weer gelukkig herenigd in 1945 in de Julianalaan. Links Kitty en rechts Robert.
De familie Viejou weer gelukkig herenigd in 1945 in de Julianalaan. Links Kitty en rechts Robert.

'Mijn pleegouders hebben mijn leven gered. Het zijn mijn helden'

NAARDEN - Als tweejarig joods jochie dook Robbie Coopman in 1942 onder bij de Naardense familie Viejou op de Julianalaan. Hij werd verraden door de buurman en belandde via Westerbork in Bergen-Belsen. De kleuter overleefde de kampen en keerde weer veilig terug naar Naarden. Vorige week, 72 jaar later, kregen zijn pleegouders op zijn initiatief postuum de Yad Vashem-onderscheiding in het Verzetsmuseum.

door Lisa van Dorp

"Mijn pleegouders hebben mij door de oorlog heen gesleept. Mijn vader ging er de gevangenis voor in. Ze hielpen niet alleen mij, maar hadden ook andere onderduikers in huis. Ze zijn mijn helden", vertelt Rob Coopman (74). Daarom besloot hij om Kees Viejou en Kitty Viejou-Schrewelius, beiden al langere tijd overleden, dit jaar voor te dragen voor de Yad Vashem-onderscheiding. "Eerder had niet gekund. Mijn pleegmoeder kennende zou ze het nooit hebben geaccepteerd. Ze vond het heel normaal wat ze heeft gedaan. Ze stuurde ook haar uitkering 40-45 terug."

Coopman, die inmiddels in Israël woont, is na de uitreiking in het Verzetsmuseum te gast in Bussum bij zijn zus Kitty de Jong-Viejou (80). Zij nam vorige week namens haar ouders de onderscheiding in ontvangst voor een bomvolle zaal. Daar moest ze wel even over nadenken. "Ik denk niet altijd met plezier aan de oorlog terug en dat is een understatement. Die periode heeft mijn leven veranderd. Maar het was een hele bijzonder dag, met Robbie en zijn hele gezin. Het was mooi om mijn ouders zo te eren."

Broertje
Coopmans ouders stonden hun zoontje 'vrijwillig' af in 1942 toen de Duitsers steeds meer maatregelen tegen Joden namen. "Robbie kwam bij ons met om zijn nek een label en de ring van zijn moeder. Hij zat op de keukentafel boterhammen met bruine suiker te eten", vertelt Kitty die toen zes jaar was. Zij en haar twee oudere zussen vonden het heerlijk om er een klein broertje bij te hebben. Coopman: "Ik had in Naarden niet één maar vier moeders." De kleine Robbie hoorde gewoon bij het gezin Viejou, speelde lekker op straat en had een onderduikplek tussen de planken van de zoldervloer. Af en toe was er een extra logé in huis. De Jong: "We hadden regelmatig inloop. Woonde tante Marie even op het kleine kamertje boven."

Alles ging goed, tot 1944. Coopman: "99 procent van de buurt wist hoe het zat en speelde het mee. Maar er was één buurman die het niet zo op Joden had en me voor 7,5 gulden verraadde aan de Gestapo." De Jong: "De Duitsers kwamen 's nachts, via mijn kamer, naar binnen. Ze namen vader en Robbie mee en timmerden ons huis dicht. Jaren later brak het koude zweet me nog uit als ik 's nachts wakker werd en het pak van mijn man in het donker in de slaapkamer zag hangen. Dan was ik terug in die nacht."

'Ik had in Naarden bij de Viejous niet één maar vier moeders'

Bergen-Belsen
Vader Viejou belandde in de gevangenis in Amersfoort, Robbie (4) in kamp Westerbork. Het was herfst 1944, de oorlog liep slecht voor de Duitsers, dus doorgangskamp Westerbork moest leeg worden gemaakt. Robbie had de mazzel dat een slimme dame hem onder haar hoede nam; zij was een joodse vrouw die de groep jongste kinderen in het kamp begeleidde. Zij en haar collega's vertelden de Duitsers dat het om kinderen van joodse moeders en Duitse soldaten ging. Achternaam en geboortedatum 'unbekannt'. De Duitsers zetten deze groep van 51 kinderen in november op het laatste treintransport uit Westerbork naar concentratiekamp Bergen-Belsen. Coopman: "We zaten op stro, mensen gingen dood en kinderen huilden. Maar ik vond het wel spannend. Ik had nog nooit in een trein gezeten. De oudere kinderen lazen de stationsnamen voor. Ik was te jong om te snappen wat er gebeurde." Omdat de Duitsers in Bergen-Belsen ook niet goed wisten wat ze met de groep aan moesten, overleefden 50 van de 51 Nederlandse kinderen het concentratiekamp.

Tafelzilver
Ondertussen ging in Naarden moeder Kitty op hongertocht voor haar drie dochters. Ze leefden in het dichtgespijkerde huis. De Jong: "Moeder deed het tafelzilver in de wandelwagen en kwam na een paar dagen terug met eten. Ze ruilde het bankstel uit de voorkamer voor een zak aardappelen met iemand op de Comeniuslaan. We haalden watersoep bij de Comeniusschool. Moeder vertelde ons verhalen over mensen die het slechter hadden dan wij. Het meisje met de zwavelstokjes." Vader Kees, inmiddels in Amsterdam vastgehouden, werd door de Duitsers in januari '45 vrijgelaten. Omdat hij geen Duits transport wilde accepteren, liep hij, doodziek van de amoebe dysenterie, het hele stuk van Amsterdam naar Naarden. De Jong: "Ik zie hem nog terugkomen. Helemaal grijs geworden. En met een stuk touw om zijn broek om te zorgen dat die niet afzakte."

Herenigd
Na de bevrijding ging moeder Kitty de ziekenhuizen in het zuiden des lands af, op zoek naar haar pleegkind Robert Coopman. Er was informatie dat daar Nederlandse kinderen die de kampen hadden overleefd naartoe waren gebracht. De Jong: "Ze was dan dagen achtereen weg. Ze liftte naar Geleen en Sittard. Als ze haar bij een ziekenhuis niet binnenlieten, bleef ze hardnekkig op de stoep zitten." Voor haar was het geen optie om kleine Robert op te geven. Coopman: "Het was haar taak. Ze had dat joodse kind in huis genomen, ze kon het niet uitstaan dat de Duitsers hem hadden meegenomen." Uiteindelijk vond ze Robert terug, met TBC, in een Eindhovens ziekenhuisbed. Hij ging mee naar huis, waar eind '45 de hele familie weer herenigd werd op de Julianalaan.
Het verhaal van Coopman heeft nog een mooi staartje. Rob groeide op in Naarden bij de Viejous en ging op zijn achttiende studeren in Amsterdam. Daar ontmoette hij zijn vrouw Greetje Troostwijk. "That's it, dacht ik toen ik haar zag, Ik bracht haar die avond naar huis en sindsdien zijn we onafscheidelijk." De joodse Greetje had in de oorlog ook in een concentratiekamp gezeten. Maar pas in 2001 bleek hoeveel het echtpaar gemeen had. Eén van de 51 kinderen van het laatste treintransport in 1944 naar Bergen-Belsen had zich tot levensdoel gesteld om al zijn levende lotgenoten op te sporen. Door onderzoek kwam hij erachter dat zowel Greetje als Rob tot die groep van 51 hoorden. Coopman: "Na 57 jaar huwelijk bleek ik te zijn getrouwd met een vrouw die ik al ontmoet had in Bergen-Belsen. Ik was toen vier, zij was twee. Onze levens blijken aardig parallel te hebben gelopen."

IJkpunt
Voor De Jong en Coopman is de postume Yad Vashem-onderscheiding van hun (pleeg) ouders een ijkpunt. Coopman: "Dit móest nog een keer gebeuren. Mijn kleindochter Saartje is nu elf. Ze moet voor school een werkstuk maken over de oorlog. Dan komt ze bij haar grootouders. Ook dat is voor mij een ijkpunt. Want dit verhaal moet doorverteld worden. Om te voorkomen dat er nog een holocaust gebeurt."