Zelfportret.
Zelfportret. Foto:

Elly Tamminga, kubisme met een menselijk gezicht

Op de kruising van de Meerweg en de Parklaan staat een grote witte villa, De Wingerd geheten. Die naam is te danken aan de weelderige wingerdbegroeiing die het enorme huis ooit sierde, om niet te zeggen overwoekerde. De villa kwam in 1923 in het bezit van Cornelis Tamminga, die enkele jaren daarvoor met zijn gezin uit Amsterdam naar Bussum was verhuisd en aan de Lindenlaan woonde.


Tamminga van Eysinga

Tamminga was directeur van de Maatschappij Goederenvervoer Amsterdam en had zijn familienaam verrijkt met die van zijn moeder: Tamminga van Eysinga. Mevrouw Tamminga was actief in de vredesbeweging en in de wereld van de zwemsport. Het gezin had twee dochters, Willy (geboren in 1893) en Elly (geboren in 1896). Elly had na de HBS een tekenakte gehaald en van 1915 tot 1919 de Rijksacademie voor Beeldende Kunst in Amsterdam bezocht. Ze kreeg daar les van Antoon Derkinderen, vriend en collega van Jan Veth, die in Bussum bij Elly om de hoek woonde in Villa Op den Akker aan de Parklaan. Willy en Elly werden in 1926 opgenomen in de raad van commissarissen van vaders bedrijf en na zijn dood in 1928 voerden zij de directie. Het heeft er alle schijn van dat die taak vooral in handen kwam van zus Willy, die jurist was. Elly kreeg de villa en wijdde zich voornamelijk aan de schilderkunst.

Kunst verbonden met socialisme

In haar tijd aan de Rijksacademie was Elly bevriend geraakt met Lou Loeber, een vriendschap die hun leven lang zou duren (ze stierven in hetzelfde jaar, 1983). Beiden raakten zij daar onder invloed van Toon Verhoef, artiestennaam van kunstschilder, schrijver en journalist Karel Luberti. Aan de hand van Verhoef maakten ze kennis met het kubisme en ontwikkelden ze een abstract soort modernisme. Beiden zochten ze, ook weer onder invloed van Verhoef, naar een manier om kunst met het socialisme te verbinden. Dat deden ze onder andere door van hun schilderijen goedkope grafische reproducties te laten verschijnen. Elly won in 1919 de Johan Gosschalkprijs, een prijs voor veelbelovende studenten van de Rijksacademie. De prijs was genoemd naar de in 1912 gestorven tweede echtgenoot van Jo Bonger, de schoonzus van Vincent van Gogh, die lange tijd even verderop in het Spiegel had gewoond. Het lijkt erop dat die prijs tevens haar laatste artistieke succes was, want voor het overige kreeg ze voornamelijk negatieve kritieken. De critici vonden dat haar werk “niets met kunst te maken had” en dat haar stijl meer geschikt was voor reclamemateriaal of muurdecoraties. Zelf schreef ze ter gelegenheid van een expositie bij Les Beaux Arts in Den Haag in 1957, dat ze zich, uitgaande van een kubistische stijl, “met verstaanbare voorstellingen tot het publiek richtte”.

De critici vonden dat haar werk niets met kunst te maken had

Een nalatenschap van 1100 werken

Tamminga trok zich er niet veel van aan en bleef in haar eigen stijl doorschilderen. Ze hoefde niet van de opbrengst van haar schilderijen te leven. Na de Tweede Wereldoorlog, ze was toen al een jaar of vijftig, trok haar oude vriend en leermeester Toon Verhoef bij haar in en werd haar levenspartner. Zij waren samen vaak in Zuid-Frankrijk en Italië, waar Tamminga naar eigen zeggen regelmatig exposeerde in hotels. In Nederland is haar werk niet of nauwelijks door musea aangekocht. Bij haar overlijden bevonden zich in haar huis niet minder dan 1100 schilderijen, tekeningen en linosneden, die allemaal zijn nagelaten aan de Vereniging Rembrandt.

Nol Verhagen

Bronnen:

Ten Strijde.
Zeilboten.
Palmbomen bij haven.