Afbeelding

Rinus en de ‘coronagevangenis’

BUSSUM Paul Sluis uit Bussum schrijft de komende tijd wekelijks met zachte toon een column over de vreemde wereld waarin we momenteel leven.

Hoewel ik mijn columns doorgaans probeer te schrijven met enige luchtigheid en sarcasme neem ik dit keer de vrijheid om dit podium te gebruiken voor een iets zwaarder verhaal. Of eigenlijk een beschrijving van een ontmoeting met iemand die mijn blik op de huidige wereld zonder bijbedoelingen wist te veranderen.
Eigenlijk hoeft het van Rinus al een paar jaar niet meer. Hij ziet zelden iemand, laat staan dat er familie op bezoek komt. Hij dacht in zijn 83-jarige bestaan inmiddels wel alles te hebben meegemaakt. Als kind zag hij de soldaten door de straat marcheren, verloor hij een familielid bij de watersnoodramp en belandde hij op zijn oude dag in een rolstoel doordat jaren van noeste arbeid zijn beide knieën hadden verruïneerd. Toch vindt Rinus de ‘coronagevangenis’, zoals hij die zelf noemt, een van de meest zware periodes uit zijn lange leven. De isolatie die ervoor zorgde dat hij zijn toch al beperkte vrijheid nog verder verloor, heeft ertoe geleid dat zijn levenslust tot een nulpunt is gedaald.
Tijdens de eerste golf zag ik hem vrijwel iedere ochtend tijdens het ochtendgloren in zijn rolstoel onder een boom genieten van de eerste lentezon op zijn gelaat. Hij stond zo gepositioneerd dat iedereen die voorbijkwam hem onmogelijk kon missen. Een aandoenlijk gezicht en misschien wel een schreeuw om aandach en, ook de reden dat ik besloot hem iedere ochtend te begroeten met een gemeend ‘goedemorgen’. Meestal stond hij er al rond kwart over acht in de ochtend als ik passeerde om de kinderen naar de opvang te brengen. Niet zelden zag ik hem om een uur ‘s middags nog steeds staan. Op precies dezelfde plek en met een lichaamshouding die identiek leek als vijf uur eerder. Het was alsof Rinus de eerste niet-bekende Nederlander in Madame Tussauds had moeten worden die onderweg naar de Dam ontsnapt was.

Op een dag besloot ik te vragen naar zijn naam. Rinus leek enigszins verrast dat iemand hem zomaar op straat aansprak. Hij vertelde dat hij vóór het virus in alle hevigheid losbarstte nog geregeld afleiding had. Het verzorgingshuis waarin hij woonde organiseerde zo nu en dan een uitje, dan ging hij naar een markt of een museum, en een oude vriend kwam hem elke week opzoeken. Dan dronken ze koffie, aten gebak en liepen een rondje in het park. Althans, Rinus rolde en zijn vriend duwde hem vooruit. Maar van dat alles was niets meer over, het was enkel de ochtendzon die zijn leven nog een beetje kleur gaf. De angst voor het lot dat een besmetting met zich mee kon brengen had ervoor gezorgd dat Rinus vrijwel niemand meer zag. Hooguit een verzorger die hem drie keer per dag van eten en drinken voorzag.
Vanaf het moment dat ik Rinus leerde kennen begreep ik dat enige relativering wel op z’n plaatst was. Wat zou zijn reactie zijn als ik zou zeggen dat ik het thuiszitten spuugzat ben en het sluiten van de horeca een ramp vind? Hij zou me vermoedelijk in mijn gezicht uitlachen, als hij daar al de moeite voor neemt.
Natuurlijk zijn alle beperkingen uitermate vervelend en was 2020 simpelweg een kutjaar. Ik verlang ook naar een avond tafelen in mijn favoriete restaurant of bier drinken in de plaatselijke kroeg, maar ik denk wel steeds vaker even aan Rinus als ik op het punt sta om een klaagzang te beginnen over de moeilijke tijd waarin we leven. Voor Rinus hoop ik een milde winter, veel zon en een snel dalende trend.

Paul
paul@marcomman.nl
marcomman.nl

Afbeelding